De kinderen krijgen begin van de week een blad mee naar huis. Iedere dag lezen zij een aantal bladzijden van een zelf gekozen boek en noteren dit op het blad. Op zondag noteren ze het totaal aantal kilometers van de hele week en nemen ze op maandag het blad weer mee naar school.
We herhalen de woordtypen die in de vorige kern werden geoefend met spelling, zodat ze aan het eind van de kern worden beheerst:
woorden van één lettergreep die beginnen met of eindigen op twee medeklinkers, zoals stal en wesp;
eenvoudige samenstellingen van twee lettergrepen, zoals zakmes en voetbal;
woorden van één lettergreep die beginnen met sch- ,zoals schaap;
woorden van één lettergreep die eindigen op -ng, zoals bang;
woorden van één lettergreep die eindigen op -nk, zoals bank.
Verder oefenen we met het spellen van de woordtypen die de kinderen leren lezen, waaronder ook woorden van één lettergreep die eindigen op twee medeklinkers met een tussenklank (kleefletter), zoals: half, wilg, melk, helm, tulp, slurf, berg, vork, warm, harp en hoorn. De kinderen leren dat die letters aan elkaar ‘kleven’ en dat ze er geen letter tussen moeten schrijven. Het is dus ‘melk’ (en niet ‘melluk’).